In een arrest van eind juni 2025 in een geschil dat verschillende jaren in beslag nam, bevestigde het Hof van Beroep het vonnis van de Franstalige ondernemingsrechtbank van Brussel in een vordering tot terugbetaling die een klant tegen zijn bank had ingesteld na de vervroegde terugbetaling van zijn investeringskrediet.
De bank weigerde de vergoeding te maximeren op 6 maanden rente, zoals de wet sinds 2013 voorschrijft, met als argument dat het contract dat de kern van het geschil vormde, geen leningscontract maar een kredietopeningscontract was.
Met grote duidelijkheid bevestigde het Hof van Beroep het vonnis dat door de bank werd aangevochten op alle punten: de klant had geen vrijheid om de lening op te nemen, het doel van de kredietovereenkomst was duidelijk - het was om werken te financieren - en er waren automatische maandelijkse aflossingen, wat het argument dat de lening was geopend, ontkrachtte.
Deze uitspraak, die in de lijn ligt van een jurisprudentie die inmiddels goed ontwikkeld is door het Hof van Cassatie, bevestigt hoe belangrijk het is voor bedrijven om hun contracten serieus te herzien en, in een geval als dat van vervroegde aflossing van krediet, hun rechten te laten gelden. Op het spel staan duizenden euro's, soms tientallen in sommige gevallen, die het bedrijf liever in contanten heeft dan te betalen voor rente die wordt berekend over bedragen die al zijn terugbetaald.